2.5 Emissiebronnen - verdieping - verkeer

In deze video leggen we uit hoe de bron 'Verkeer' ingevuld wordt. Voor verkeer wordt onderscheid gemaakt tussen rijdend verkeer en de koude start. We geven nu eerst uitleg over rijdend verkeer. Daarna volgt uitleg over de koude start.

Rijdend verkeer wordt altijd aangemaakt als lijnbron. In principe wordt een wegvak gemodelleerd op het geometrisch gemiddelde van de rijbanen. Meerdere rijbanen kunnen daarbij samengenomen worden. Het is niet mogelijk om puntbronnen
of vlakbronnen aan te maken in de sector 'Rijdend verkeer'. Wanneer het verkeer geen eenduidige rijlijn volgt, maar zich in een bepaald gebied beweegt, dan kunt u een vlakbron aanmaken in de sector 'Anders'. Om de emissie te bepalen, maakt u dan zelf een inschatting van de gemiddelde af te leggen afstand. U maakt een lijnbron aan tot het punt waarop het verkeer is opgenomen in het heersend verkeersbeeld. Dit is het geval op het moment dat het aan- en afvoerende verkeer zich door zijn snelheid en rij- en stopgedrag niet meer onderscheidt van het overige verkeer dat zich op de betrokken weg kan bevinden. Hierbij weegt ook mee hoe de verhouding is tussen de hoeveelheid verkeer dat door het project wordt aangetrokken en het verkeer dat al op de weg aanwezig is. In de regel wordt het verkeer meegenomen tot het zich verdund heeft tot enkele procenten van het reeds aanwezige verkeer.

Vervolgens gaat u naar het tabblad 'Bronkenmerken'. Hier voert u informatie over de weg in. Wanneer de weg of een gedeelte van de weg in een tunnel zonder mechanische ventilatie ligt, kunt u de optie 'Tunnelfactor' aanvinken. De tunnelfactor '1' betekent dat er geen tunneleffect is. De tunnelfactor '0' is bedoeld voor de overdekte tunnel zelf. Een tunnelfactor van meer dan 1 wordt gebruikt voor de wegvakken die bij de tunnelingang liggen. Hier komt de emissie die in de tunnel is ontstaan alsnog vrij in de buitenlucht. U kunt ook kiezen of de weg op hoogte ligt. Dit doet u onder 'Type hoogteligging'. Wij kiezen hier voor een normale dijk en voeren in dat de weghoogte 5 meter is. U kunt ook aangeven of er sprake is van een scherm of wal langs de weg. Wij kiezen hier niet voor.

Vervolgens gaat u naar het tabblad 'Rijrichting, snelheid, verkeer en emissie'. Allereerst kiest u hier het wegtype. Er zijn vijf wegtypen beschikbaar. In de 'Instructie Gegevensinvoer' staat een overzicht van de kenmerken van alle wegtypen, zoals de gemiddelde snelheid. Op basis hiervan kunt u een keuze maken. Wij kiezen nu voor de optie 'Buitenweg'. Daarna geeft u aan of men over de weg in beide richtingen kan rijden of slechts in één richting. Wij kiezen voor 'Beide richtingen'. U klikt op 'Nieuwe subbron' om in te voeren welk verkeer over de weg rijdt. Per type verkeer kunt u een aantal voertuigen invoeren. Let daarbij op dat u bij een weg in beide richtingen de voertuigen optelt. Een voertuig dat eerst van A naar B rijdt en daarna van B naar A telt als twee voertuigbewegingen. U kunt zelf kiezen of u de aantallen per uur, etmaal, maand of jaar invult. Ook vult u in welk percentage van de genoemde voertuigen te maken heeft met file. Wanneer u de exacte uitstoot van een bepaald voertuig op een bepaalde weg kent, dan kunt u de gegevens ook invoeren via een eigen specificatie. Let op dat u de emissie per voertuig hier in gram per kilometer dient in te voeren. U kunt bij het invoeren van een eigen specificatie gebruikmaken van emissies op basis van euroklasse. U doet dit door een type voertuig en euroklasse te selecteren in de lijst. Er verschijnt automatisch een emissie per voertuig.
U kunt ook kiezen voor 'Anders'. U voert dan zelf de emissies NOx, NO2 en NH3 in, in gram per kilometer.

Alle aangemaakte wegen worden gezamenlijk opgeslagen onder het kopje 'Verkeersnetwerk'. Door het pijltje naast dit kopje aan te klikken, ziet u een overzicht van alle ingevoerde wegen. Wanneer u in het kaartlagenpaneel klikt op de kaartlaag, die ook 'Verkeersnetwerk' heet, is het mogelijk om bijvoorbeeld de verkeersintensiteiten of maximumsnelheid in uw verkeers netwerk te visualiseren op de kaart.

Nu leggen we uit hoe een koude start gemodelleerd wordt in AERIUS. Er wordt onderscheid gemaakt tussen een koude start in een parkeergarage en overige koude start. Wij selecteren 'Koude start: parkeergarage'. Een koudestartbron kan aangemaakt worden als puntbron, lijnbron of vlakbron. Als voorbeeld modelleren wij een parkeerdek boven een winkel. U tekent het oppervlak van het parkeerdek in op de kaart. Vervolgens klikt u op 'Bronkenmerken'. U selecteert of er sprake is van gebouwinvloed. U selecteert de wijze van ventilatie. In dit geval kiezen wij voor niet-geforceerde ventilatie. U voert de uittreedhoogte en warmte-inhoud in. Vervolgens klikt u op 'Voertuiginformatie en emissie'. U klikt op 'Nieuwe subbron'. Hier voert u in hoeveel koude starts op deze locatie plaatsvinden. U kunt zelf selecteren of u dit invoert per uur, etmaal, maand of jaar. AERIUS rekent dit automatisch om naar het aantal koude starts op jaarbasis.

Bij sommige projecten kan het nodig zijn om het stationair draaien van wegverkeer te berekenen. Dit is van belang als er situaties zijn waarin deze voertuigen regelmatig stationair draaien die geen onderdeel zijn van gewone verkeersbewegingen. Stilstaan voor stoplichten en in files vallen hier dus nadrukkelijk niet onder. Wat hier wel onder valt is stilstaan met draaiende motor op eigen terrein. Bijvoorbeeld als tijdens het laden of lossen de motor draait, of tijdens het wachten op het vrijkomen van een losplaats. Wanneer het voertuig als mobiel werktuig is ingevoerd op het terrein, zijn de stationaire emissies daar al in verwerkt. Het stationair draaien van wegverkeer kan in AERIUS gemodelleerd worden als een puntbron, vlakbron of lijnbron onder de sector 'Anders'. Hier dient vervolgens handmatig de NOx- en NH3-emissie ingevoerd te worden. De overige kenmerken kunnen op de standaard ingevulde waarden blijven staan.
Voor de emissiecijfers kan er gebruikgemaakt worden van de cijfers in de tabel die is opgenomen in de 'Instructie Gegevensinvoer'.